We waren er uit, vier jaar geleden. Samen oud worden en onze kindertjes samen opvoeden, dat zou het niet worden. Jij vertrok naar een appartement aan de overkant van de Zijlweg ingebed tussen brandweer en het Nederlands Bijbelgenootschap. Als jouw gereformeerde god toch vond dat je een gespikkeld hartje had, dan was er nog de brandweer om de schade te herstellen. De meisjes waren de ene week bij mij, de andere week bij jou.
Ik bleef in het grote jaren dertig huis op de Emmalaan. Je liet van alles achter. Onbelangrijke boeken verpieterden in de koude natte garage. Plankjes vol klusspullen en onderdelen als fietsbellen, spijkers gaven het een rommelig karakter. Weggooien vond ik zonde van mijn tijd en ook niet eerlijk naar jou toe.
Gaandeweg kreeg ik steeds meer zin om te verkassen. Ik wilde wel de stad in. Het huis van mijn vriendin Petra inspireerde mij. Zij woont sfeervol in de buurt van het Frans Hals Museum. Ik dacht dat het goed was om helemaal opnieuw ergens te beginnen. Maar nog een huis kopen, het Narcis was immers ook al een gezamenlijk eigendom, dat leek me niet wenselijk.
Dus verhuisde ik afgelopen winter naar dit appartement met overzichtelijke afmetingen van 70 vierkante meters. In de maanden daarvoor berekende ik hoeveel boeken ik mee kon nemen naar het kleine flatje waar jouw zelf getimmerde boekenkast bleef staan.
Het aller moeilijkste vond ik het achterlaten van mijn dikke wollige rood-witte kater Minoes die mij altijd aan wilde horen. Hij geeuwde nooit verveeld en liet zich altijd dankbaar strelen. Maar hem meenemen naar een bovenwoning vond ik niets voor een buitenkat. Nu geniet hij nog steeds van zijn vertrouwde loopje via buurman Cor naar buurman Wim.
Ik wilde ook niet meer tussen gezinnen wonen, want ik voelde dat ik een heel ander bestaan leidde. Ik genoot enorm van mijn verworven vrijheid. En van het gegeven dat ik niet meer hoefde te overleggen over de aankoop van een lamp of stoel. Ik mocht mee naar huis nemen wie ik wilde. En vond troost in de armen van een enkele geliefde.
Nu vertoef ik voornamelijk tussen mensen die alleen wonen. Ze zijn of ongebonden, gescheiden, of hebben een latrelatie. Een enkeling woont met zoon of dochter. Ik ken ze nog niet goed. Iedereen lijkt erg op zichzelf en op zich vind ik dat heerlijk. Via het duurzame wijkinitiatief hou ik toch contact met mijn oude wijkje en dus met mijn oude buren. Want verbinding is toch de sjeu van het leven.
Maar het gekke is ook: als je alleen bent, ben je meer afhankelijk van anderen dan wanneer je samenwoont. Dan is er altijd iemand thuis die voor je kookt of die samen met jou het eten verorbert. Er kan onenigheid zijn over de keuze van het televisieprogramma, maar het is ook weer fijn dat je maatje naar je avonturen van de dag wil luisteren. Als ik alleen thuis kom, is het soms heel stil. Meestal geniet ik van de stilte, want ik ben graag alleen. En toch. Ik kan me nu bijna niet meer voorstellen dat ik met je heb samengewoond, zo anders lijkt op sommige punten onze perceptie van het leven en de liefde. Vier jaar later ben je dus verwijderd van je grote liefde. Maar de herinnering blijft mooi.